Prinsenstraat 1 (1985)

Restauratie en behoud

Medio 1983 is het pand (rijksmonument) op de vrije markt aangekocht, ondermeer op grond van de overweging dat het anders weer voor langere of kortere tijd een gebruiker zou krijgen die niet tot restauratie zou kunnen besluiten. Restauratie van dit qua ligging toch bijzondere pand, was inmiddels dringend noodzakelijk.

Tot aan de aankoop werd het pand als winkel-woonhuis gebruikt; het was min of meer uitgewoond. Twee architecten hebben ontwerpvoorstellen gemaakt. Het werk is in 1984 meervoudig onderhands aanbesteed onder twee lokale aannemers.

Het oudere voorhuis staat op de restanten van de voormalige stadsmuur. De gevolgen daarvan –een verzakt achterhuis- zijn in de zijgevel nog steeds waarneembaar.

Na oplevering in 1985 is de woning in onderhands verkocht.

Architect:Hangelbroek-Gouwetor Architecten (Hoorn).
Aannemer:Ramkema & Dangermond (Enkhuizen).
Jaar:1985.

Mevrouw Audiffred (antiquair) biedt in februari 1983 via De Wit Makelaardij
B.V. Prinsenstraat 1 te koop aan. Op basis van een raming van kosten en opbrengsten van de directeur, koopt de stichting het pand op 15 juni 1983 voor de som van ƒ 65.000; ruim ƒ 12.000 boven de voorgecalculeerde inkoopprijs. Het architectenbureau Hangelbroek-Gouwetor uit Hoorn is verzocht een voorstel te doen voor een inrichting tot woonhuis. Het bureau leverde twee varianten; één die uitging van bestaande bouwmassa’s en één waarbij een verbinding tussen de kappen zou worden aangebracht.

Voorts werd door Architectenburo Rietman, die in dezelfde straat kantoor hield, spontaan, bij wijze van acquisitie, een voorstel gedaan voor een inrichting tot twee woonhuisjes. Na beoordeling van de plannen is gekozen voor het voorstel (A) van Hangelbroek-Gouwetor, waarbij de bestaande hoofdmassa niet wordt gewijzigd.

De zijgevel, met al zijn technische tekortkomingen, is geheel gerestaureerd.
Slechte delen zijn vervangen (ingeboet) met zorgvuldig geselecteerde restauratiestenen. Alleen het slechte voegwerk is vervangen. Het resultaat mag er zijn; alle bouwsporen zijn gebleven en die van 1986 zijn aan de geschiedenis toegevoegd.

Uit het oogpunt van kosten zou het voordeliger zijn geweest om de gevel geheel te slopen en opnieuw op te trekken, maar dan zouden veel bouwsporen zijn vernietigd.
De kostprijs (investering minus subsidie) bedraagt ruim ƒ 191.170 en dat is veel
hoger dan de door Makelaardij De Wit B.V. geraamde opbrengst (ƒ 125.000). Om meer inzicht in de situatie krijgen wordt aan De Jong en Wit Makelaars uit Hoorn ook een taxatie van de opbrengst gevraagd. De heer Wit raamt de
opbrengst op ƒ 134.000. Tevens wordt verhuur overwogen, maar dat dekt slechts 65% van de investering en het blokkeert een te groot deel van het vermogen van Stadshestel. De suggestie van Makelaardij De Wit B.V.om het project om te vormen tot een winkel met bovenwoning wordt niet overgenomen; de inrichting is te ver gevorderd en aanpassing brengt opnieuw kosten met zich mee. Het pand wordt onderhands verkocht voor de (vraag)prijs van ƒ 150.000. De stelposten worden met de koper op basis van werkelijke kosten verrekend.

De werkzaamheden zijn uitgevoerd door het Enkhuizer Aannemers Bedrijf EAB (bouwkundig), Pilkes technische bedrijven B.V. (elektrische installatie), Installatiebureau Rutgers B.V. (centrale verwarming) en Schildersbedrijf West Friesland B.V. (schilderwerk).

Bouwhistorie

De westelijke kant van de Prinsenstraat is gebouwd op de plek van de middeleeuwse stadsmuur. Dit kan verklaren waarom een aantal panden
aan de Prinsenstraat sterk naar achteren helt. De voorgevel staat op de
fundamenten van de oude muur. De achtergevel staat op slappe grond
van de gedempte stadsgracht.
Het pand bestaat uit twee beuken met de kap evenwijdig aan de straat. Het voorhuis dateert, getuige de oude baksteen, nog van kort na de stadsuitbreiding van omstreeks 1590-1600, waarbij het westzijde van de straat bebouwd raakte. Het achterhuis bestaat uit veel recentere baksteen en moet later zijn toegevoegd.
Van de vrijstaande zuidgevel van het voorhuis vallen de vroegere verzakkingen van het pand af te lezen, doordat een groot deel van de metsellagen, ook die van latere reparaties, naar achteren toe al dan niet in een gebogen vorm naar onderen lopen. Het later ingebrachte raam, dat recht staat, is omgeven door schuine metsellagen met alle gevolgen van dien voor het gedeformeerde metselwerk. Recht boven het raam is een zogenoemd varken aangebracht van drie lagen metselwerk die steeds dunner worden, om boven de bovendorpel een horizontale laag te krijgen.

Het houtskelet dat in Prinsenstraat nog aanwezig is, dateert de bouw van het pand rond 1600. Ook de andere panden van de oneven kant van de Prinsenstraat vertonen constructies uit deze periode.
De kapconstructie van het voorhuis is bijzonder. De twee gebinten met sleutelstukken en korbelen staan in de lengterichting van de kap in plaats van er dwars op. De dek balken van de gebinten steunen zo rechtstreeks de sporen van het dak.

De bewoners

Bij de verkoop in 1695 van het ten westen gelegen perceel, is Elbert Fransz de
eigenaar.84

Na zijn overlijden verschenen voor de schepen van de stad Albertus Hellingman, predikant op Wieringen, voor zichzelf en zijn zus Jantje Elberts, verder waren ook aanwezig Jan Pasmooy uit Oosthuizen en Claas van Meurs als broers, zusters en zusterskinderen. Dit gezelschap droeg het woonhuis over aan de nieuwe eigenaar.
Op 15 juni 1708 werd Marijtje Pranger voor ƒ 310 eigenares van het woonhuis met erf. Het perceel is ten oosten belend met de openbare weg en aan de westzijde met Teunis Otsz.85
Bij de verkoop van het naastgelegen perceel in 1732 stond het huis op naam van Cornelis Stam. In 1738 doet hij het weer van de hand.86

Op 19 september 1738 verscheen Izaäk van Elst voor de schepenbank en werd de bezitter van het huis met erf in de Prinsenstraat. Hij betaalt er ƒ 1.200 voor.87

In 1748 wisselde het huis van eigenaar. Het was Claasje Jans die op 10 januari 1748 het huis kocht en een bedrag van ƒ 825 overhandigde aan de vorige eigenaar, I. van Elst.88

In 1763 bleek dat Pieter Schouw het huis in eigendom had. Dat is gebleken uit een aanzegceduul. Gedurende 25 jaar had hij het in zijn bezit en verkocht het daarna. (De betekenis van het aanzegceduul werd al eerder genoemd).

Coenraad Buyk was onderstuurman bij Verenigde Oostindische Compagnie. Nadat hij van één zijn reizen was teruggekeerd in Enkhuizen, verscheen hij op 12 maart 1788 voor de schepenbank. Hij kocht het huis voor ƒ 1.000. Het perceel is ten oosten met Vlooienburg (Vier Beentjes) belend.89

Coenraad was getrouwd met Meijmerigje Kleijnhens. Zij schreef uiteraard brieven aan haar zeeman, maar niet alle brieven bereikten hem. Tijdens de Vierde Engelse Zeeoorlog werden door de Engelsen schepen gekaapt. Zijn schip viel op 21 juli 1781 in hun handen.
Zij namen niet alleen het schip mee naar Engeland, ook de lading en zaken zoals de correspondentie met de VOC in Batavia, en de particuliere brieven. Alles als buit. Deze papieren werden ingepakt en kwamen tenslotte terecht in The National Archives in Kent. Ook de brieven van Meijmerigje, samen met de brieven van een Amsterdamse zeemansvrouw.90 Coenraad keerde terug in Nederland met één van de retourschepen van de VOC. In zomer van 1793 kwam hij voorgoed thuis. Een jaar later stierf hij aan de tering en werd op 17 september 1794 in de Westerkerk begraven, zuidkap 194. Het graf stond sedert 1788 op zijn naam.
In haar woonhuis liet Meijmerigje op 10 oktober 1794 een akte van voogdij opmaken, waarbij zij de weeskamer uitsloot en voogden aanstelde over haar dochter Jantje Buyk. Tot de beredders van haar boedel wees zij de heren Dirk Elias van Loosen. Hendrik van Stralen en Jan Kleijnhens aan.91
Na verval van krachten overleed zij en werd op 13 maart 1797 bijgezet in het graf van haar man. Door de voogden werd het huis een maand later voor de schepenbank verkocht.

Op 27 april 1797 werd het huis van Meijmerigje overgeschreven op naam van Gerrit Donker. Hij betaalde er ƒ 247 voor.

Binnen veertien dagen kwam het huis alweer in andere handen. Bruin Last kwam op 11 mei 1797 voor de schepenbank, waar het transport door hem ondertekend werd. Hij betaalde er dezelfde prijs voor als Gerrit Donker, namelijk ƒ 247. Na het overlijden van haar man werd het pand door zijn weduwe Pietertje Toff te koop aangeboden.

De uit Hem afkomstige Dirk Stoffels kwam op 15 januari 1801 voor ƒ280 in bezit van de woning. Vier maanden later, 28 april 1801, verwisselde het pand al weer van bezitter. Jan Kuiper ondertekende de koopakte voor een bedrag van ƒ250. 93

Jacob Hendriks de Vries mocht zich eigenaar noemen van het hoekhuis en betaalde er ƒ 240 voor.94

Het echtpaar Gerrit Pieters de Vos en zijn vrouw Jantje Buyk kwamen voor de schepenbank op 24 maart 1810 en na ondertekening was het perceel voor ƒ150 hun bezit.95 Als bijzonderheid kan worden vermeld dat Jantje Buyk terugkeerde in het huis waar ze als kind met haar ouders Coenraad Buyk en Meijmerigje Kleijnhens had gewoond.
De wijkindeling van de stad was dan al ingevoerd, want het was bekend onder Wijk G 187.

Van Gerrit Pieters de Vos en zijn vrouw Jantje Buyk is de grafsteen op het oudste gedeelte van de begraafplaats aanwezig.

Op 3 april 1879 werd voor de notaris overgegaan tot de uitwerking van het testament van Gerrit Pieters de Vos en werd het winkelhuis aan dochter Hendrikje en haar man Kornelis Gast, koperslager van beroep, toegewezen.97
Met de verkoop op 18 april 1879 aan August Fischer, werd het huis gesplitst in een oostelijk (1 are) en een westelijk gedeelte (1.10 are).
Fischer, kleermaker, kwam in het bezit van het oostelijk deel, bestaande uit de winkel met een gedeelte van de keuken en een erf. Bij de koop waren niet inbegrepen de glazenkasten, toonbank, winkelplanken, toonkasten, het gasornament en het zonnescherm. Voor ƒ 500 vindt de wisseling van eigenaars plaats. Kornelis Gast bleef in bezit van het achterhuis.98

De kleermaker/koopman Wilhelmus Gerardus Buys verscheen op 1 april 1906 op het notariskantoor, waar het koopcontract voor het woonhuis, kadaster D 1345, dat voor een bedrag van ƒ 2.200 werd ondertekend. De eigenaar van het kledingmagazijn plaatste in 1908 een advertentie in de Enkhuizer Courant waarin hij de burgers liet weten dat men in zijn zaak terecht kan vooronder andere:
’Heeren- Jongeheeren- en Cheviot Kinderpakjes, Manchester werkbroeken, gestreept en effen in alle kleuren, Blauwe broeken, kielen en jassen voor elke leeftijd, voor uiterst lage prijzen’. Met een P.S. liet de kleermaker ons weten dat men bij hem ook terecht kan voor het huren van een paard met rijtuig.99

Johannes Poen, loodgieter, kwam tijdens een veiling in 1937 in het bezit van het woonhuis in de Prinsenstraat.100

__________

84 Hoorn, Westfries Archief (WFA) Stadsarchief Enkhuizen (SAE) 4959
85 Hoorn, WFA, SAE 4962
86 Hoorn, WFA, SAE 4965
87 Hoorn, WFA, SAE 4966
88 Hoorn, WFA, SAE 4969
89 Hoorn, WFA, SAE 4978
90 Den Haag. Kon. Bibliotheek, Sailing Letters Journal III, De voortvarende zeemansvrouw. openhartige brieven aan geliefden op zee.
91 Hoorn, WFA, Notarieel Archief Enkhuizen (NAEh) 1454 (aktenr 100).

92 Aangekleed gaat uit. Streekkleding en Cultuur in Noord-Holland, 1998. Marianne Havermans-Dikstaal.
93 Hoorn WFA, SAE 4980
94 Hoorn, WFA, SAE 4981
95 Hoorn, WFA, SAE 4983

Zijgevel Prinsenstraat 1 in vervallen staat; het achterhuis is van latere datum.

Schilderijen
De geschilderde portretten van Coenraad Buyk en Meijmerigje Kleynhens, die in 1792 door J. van Gaalen in olieverf op doek zijn gemaakt, kwamen door een schenking in 1936 van Meije de Vos, achterkleindochter van het echtpaar, in bezit van de Stadhuiscollectie.
Meijmerigje is afgebeeld met de hul op en met als hoofdsieraad links boven een parelspeld. Om haar pols heeft ze zeer brede armgespjes, gespjes die aan een lint werden gedragen. Coenraad is in uniform vereeuwigd. Op tafel ligt een boek waarin hij iets schrijft.92

Gerrit en Jantje waren in 1806 getrouwd en kregen zes kinderen, t.w. Pieter, Meijmerigje,
Hendrikje, Thomas, Koenraad en Antje.
Gerrit Pieters de Vos liet op 7 januari 1875 zijn testament voor de notaris opmaken waarin
hij aan zijn dochter Hendrikje, gehuwd met Kornelis Gast, het winkelhuis met erf en grond,
groot 2.10 are legateerde inclusief de kermisstal met kisten en de intimmering, alsmede al het vaste en losse winkelgereedschap voor de som van ƒ 1.050. 96
Na het overlijden van de eigenaar werd een boedelinventaris opgemaakt, waarin de goederen uit de winkel waren opgenomen:
broekenstof f 50,00
katoentjes f 3.00
lappen stof f 5,00
franjes f 10,00
3 paar kousen f 0,50
handschoenen f 5,00
partij wanten f 6,00
zijden doekjes f 3,00
2 omslagdoeken f 5,00
25 paar kousen f 5,00
slaapmutsen f 3,00
garen, band en knopen f 20,00