De panden vormen samen het Liefdadig Gestigt van Dirk Cornelisz. Glas. De Glasz-stichting is gevestigd in een blijkens het opschrift op een gevelsteen, in 1792 herbouwd pand aan de Paktuinen 75.
Het hoofdpand is een sober woonhuis met grote vensters door roeden volgens de stijl van het einde der XVIIIe eeuw verdeeld; de oude deur heeft een klopper. De gevelsteen vermeldt: DIT HUIS IN 1712 DOOR DIRCK GLASZ TOT EEN LIEFDERIJK EINDE GESCHIKT, IS VERNIEUWD IN 1792.
Inwendig is de indeling uit de bouwtijd vrijwel gehandhaafd. Door een steeg ten Westen van het pand bereikt men een binnenterrein waaraan een rijtje schilderachtige fundatiewoningen gelegen zijn, waarschijnlijk uit dezelfde tijd als de herbouw van het pand aan de Paktuinen.
Ook deze panden behoefden dringend restauratie. Het blote eigendom is voor een symbolisch bedrag overgaan naar de Stichting Hofjesbeheer Enkhuizen, die de volledige restauratie heeft gefinancierd.
De woningen waren door de jaren en (mede) als gevolg van de aanhoudende trillingen van de naastgelegen papierwarenfabriek ernstig scheefgezakt. Tijdens de restauratie zijn de woningen alsnog voorzien van een paalfundering en vervolgens in zijn geheel opgevijzeld zodat ze weer geheel recht staan.
De werkzaamheden zijn aanbesteed onder drie regionale aannemers.
Architect: | Hangelbroek-Gouwetor Architecten (Hoorn). |
Aannemer: | Enkhuizer Aannemers Bedrijf EAB (Enkhuizen). |
Jaar: | 1998. |
DE GLASZ-STICHTING is gevestigd in een, blijkens het inschrift op een gevelsteen, in 1792 vernieuwd pand Paktuinen 75. Het hoofdpand is een sober woonhuis met grote vensters door roeden volgens de stijl van het einde der achttiende eeuw verdeeld; de oude deur heeft een klopper. De gevelsteen vermeldt:
DIT HUIS IN 1712 DOOR DIRCK GLASZ TOT EEN LIEFDERIJK EINDE GESCHIKT, IS VERNIEUWD IN 1792.
Inwendig is een nog zeventiende-eeuwse indeling met een voorhuis en een binnenhaard. Door een steeg ten westen van het pand bereikt men een binnenterrein waaraan een rijtje schilderachtige fundatiewoningen gelegen zijn, waarschijnlijk uit dezelfde tijd als de herbouw van het pand aan de Paktuinen.
In zijn testament van 15 december 1710 verklaart Dirck Glas dat zijn Huijs staande in de Pakthuijnstraat bij het West Indische Huijs binnen deze stad [……] nú voortaen en altoos door Arme Ledematen van de Gereformeerde Kerk […..] voor niets zullen worden bewoont.
Aansluiting bij Hofjesbeheer
De beheerders van deze stichting hebben, even als die van de boedel van Johanna Margaretha de Vries, ervaren dat de gebouwen alleen met de schamele inkomsten uit het stamkapitaal niet in stand gehouden kunnen worden. Ook hier is het eigendom gesplitst, het blote eigendom ging voor een gulden naar de Stichting Hofjesbeheer Enkhuizen en het economisch eigendom bleef op basis van een erfpachtrecht achter in de Dirck Glasstichting.
De financiering
De restauratiekosten van het Glashofje zijn geraamd op ƒ 840.000. Na aftrek van subsidies zijn twee leningen afgesloten, een laagrentende lening (ƒ218.000) bij het Nationaal Restauratie Fonds (NRF) tegen een rente van 3,4% en een achtergestelde lening (ƒ 170.000) bij de Jacob van Wagtendonkstichting tegen een rente van 6%. De rente en aflossing van de achtergestelde lening moesten ook hier worden voldaan uit de toekomstige huurstijging. Ook bij dit project speelt de beperkte inflatie en de matiging van het rijkshuurbeleid Hofjesbeheer parten. In het zestiende exploitatiejaar is de canon zodanig gematigd dat nog juist aan de verplichtingen jegens de geldschieters kan worden voldaan.
Invloed Papierwarenfabriek
Een groot aantal jaren hebben de zware machines van de Papierwarenfabriek van Fa. Van der Spruijt zettingen in de ondergrond veroorzaakt met gevolgen voor de panden van de Glasstichting. Zowel het voorhuis als de pandjes in de steeg zijn door de jaren ernstig scheefgezakt. Onderdeel van het restauratieplan was dan ook de panden weer recht te zetten. Door de Fa. Lankelma Funderingstechniek uit de Beemster is een plan gepresenteerd om de panden recht te zetten. De methode was ingenieus en gebaseerd op een simpel principe. Een kleine heimachine reed binnen door de voordeur en sloeg een aantal stalen buispalen tot op de zandlaag (18 m diep), in stukken van 2 m die telkens werden aangelast en doorgeslagen.
De buispalen zijn gevuld met constructiebeton. Vervolgens is een stijve vloer gestort met “neuzen” tot onder de buitenmuren en zware draadeinden (30 mm) nabij de palen. Bij de paalkoppen is een conische uitsparing gehouden, zodat de vloer ten opzichte van de paalkoppen vrij kon bewegen. Met een tweetal jukken op elke paalkop kon de vloer en dus het gehele gebouw, na een maand verharding, door middel van een achttal oliekrikken worden opgetild en rechtgezet. Het tillen en rechtzetten heeft voor de beide panden slechts een werkdag in beslag genomen. Nadat de panden op de juiste hoogte en in de juiste stand stonden zijn de conische sparingen met “snelcement” gevuld en vanaf dat moment staan de panden op een paalfundering. De gemetselde strokenfunderingen zijn vrijwel allemaal ter hoogte van de nieuwe vloer afgebroken en buiten gebruik.
De restauratie
De panden zijn geheel gerestaureerd conform het plan van Hangelbroek-Gouwetor Architecten uit Hoorn. De enige concessie aan de achterhuisjes is een tweetal uitgebouwde meterkasten. De twee woningen, die tot dan toe in het voorhuis waren aangebracht, zijn samengevoegd tot een 5-kamer-woning met een voorhuis dat voor zakelijke functie geschikt is.
Het restauratieplan is met de zittende bewoners besproken en die waren vol lof, tot het moment van ontruimen en herhuisvesten aan de orde was. Een van de bewoners heeft zich tot
het eind verzet. Eerst nadat de Rechtbank Alkmaar uitspraak had gedaan is hij, met een verhuiskostenvergoeding gelijk aan het eerste aanbod van de verhuurder, vertrokken.
De werkzaamheden zijn, meervoudig onderhands onder regionale aannemers aanbesteed. Het werk is uitgevoerd door het Enkhuizer Aannemers Bedrijf EAB (bouwkundig), Installatiebureau Rutgers B.V. (centrale verwarming) en Schildersbedrijf West-Friesland B.V. (schilderwerk).
De bewoners
’HOFJE van Dirk Glas’
“Men zit hier als op een hofje”
Een gezegde, met de betekenis dat men op een hofje ‘zonder beslommeringen’ kan wonen, voor gegoede burgers die in ‘armoede waren geraakt’ en van onbesproken gedrag moesten zijn, de zogenaamde stille armen. Voor hen werden in vroeger eeuwen, door welgestelde burgers uit naastenliefde HOFJES gesticht, waarvoor zij hun eigen of ouderlijk huis afstonden. Een Hofje bestond meestal uit een aantal, om een binnenhof of tuin heen gebouwde woningen, die via een gang of poort aan de straatzijde toegankelijk waren.
Bewoners op ‘Hofjes’ konden rekenen op goede voorzieningen, die meestal bestonden uit voedsel, brandstof of een geldbedrag. Om daar te wonen moest je in ieder geval lid van een kerk zijn. Die voorwaarde was vastgelegd door de eigenaar in een notariële akte.
1 november 1663
De eigenaren Jan Lenaertz. Palenstein en Cornelis Freekz Tonneboeyer verschenen op die datum voor de schepenen van de stad. De heer Palenstein voor zichzelf en als vader over zijn ‘onmondige’ kinderen, met de zoons Leendert en Dirk, de laatste is als gemachtigde voor Sijtje Jans, en voor Pieter Palenstein die zich in Oost-Indië bevond.
Zij zijn eigenaren van het huis voor de helft en negen dertiende parten. De overige vier dertiende parten zijn in bezit van de kinderen van Cornelis Freekz Tonneboeyer en zijn overleden vrouw Agniet Jans.
Als eigenaren droegen zij een vrij huis en erf, ‘soo cuiligh, buyligh, hangende en sijgende hetselve is’ gelegen aan de zuidzijde van de Paktuinstraat met nog een klein huisje daarachter staande in de steiger, over aan Dirk Cornelisz Glas.
In de collectie van het ‘Hofje van Dirk Glas’ is de originele schepenakte nog aanwezig, waaraan de zegels van de schepenen IJsbrand Halfhoorn en Maarten Roos hangen. Voor het opmaken van hun testament verschenen de ‘glazenmaacker’ Dirk Cornelisz Glas met zijn vrouw Luytje Leenderts en weduwe Volckert Dubbeltmooi op 25 september 1669 voor de notaris, waar ze na het uitdelen van legaties, het volgende lieten vastleggen:
‘het huyss ende erffe, staende in de Packtuinstraat aan de zuidzijde bij’t Westindische huys, gemaeckt ofte noch te maecken tot vier wooningen ten eynde deselve vier wooningen ende niet drie wooningen waer van hier eerder is gesproocken de welgemelte Regenten den memorie van hun testateuren voor niet sullen moeten laten bewonen voor soodanige behoeftigen ende eerlijcke Borgers als de regenten goed sullen vinden. Blijvende evenwel de beste en grootste woninge altoos voor ymandt van hun testateurs vrinden die deselve voor niet begeert te bewonen. Sal door de Regenten de nodige reparaties aan de wooningen moeten worden gedaan en sulx buytten de costen van de bewoners en daerboven aan de bewooners van yder woninkje tot subsidie van de selve jaarlijks moeten betalen soodanighe penninghen als de langstlevende der selver sijn gelieven te macken.’
Na het overlijden van zijn vrouw liet Dirk Cornelisz Glas op 4 juni 1708 een nieuw testament opmaken, waarin door de testateur legaties werden vastgelegd voor familie, vrienden en de Diaconie op Oost- en West-Vlieland en Terschelling. Aafje Michiels, nicht van zijn vrouw en weduwe van Jan Broekvast, ontving een lijfrentebrief van ƒ 300 die al vanaf 15 augustus 1666 op haar naam stond.
Daarnaast kwam ze in het bezit van de konterfeitsels (portretten) van het echtpaar, die na haar overlijden naar haar dochters moesten gaan. In dit testament werden de bedragen genoemd die de bewoners van het Hofje jaarlijks tegemoet konden zien. De vriend van het echtpaar die in de grootste kamer mocht wonen, kreeg een bedrag van ƒ 24 en de overige bewoners ontvingen de helft daarvan.
Testament
Op 31 maart 1712 ’s morgens om half elf verscheen Dirk Cornelisz Glas voor notaris Dirk Agricola om zijn laatste wilsbeschikking te laten opmaken. Hierin werd vastgelegd dat alle delen uit zijn vorige testament moeten worden uitgevoerd, maar dat betreffende het legaat van ƒ 8.000 enige wijzigingen zullen plaatsvinden.
’Opdat de testateur volkomen gerust mag zijn dat zijn huysinge niet tot verval zal komen zal door zijn erfgenamen, de Diaconie van de Gereformeerde kerk aan de executeurs als een pand ‘in de minne gegeven’ een hoofdsomma van ƒ 8.000,- aan rentebrieven ten laste van het gemene land, worden overhandigd. Om daaruit een Eeuwigdurend jaarlijks legaat te vinden voor onderhoud van het huis en om aan de bewoonsters van het huis die lidmaten moeten zijn van de Gereformeerde kerk een bedrag te overhandigen, zoveel als tot hun onderhoud nodig is.’
Dat het huis al in gebruik was als Hofje, bleek toen de testateur de namen noemde van de toenmalige bewoonsters Aafje Alberts en Antje Olpherts die gedurende hun leven in de kleinste woningen mochten blijven wonen.
Dirk Cornelisz Glas werd na zijn overlijden op 15 augustus 1712 bij zijn vrouw begraven in de Westerkerk middenkap 103. In zijn testament stond beschreven dat gedurende zesendertig jaar niets aan het graf mag worden veranderd.
Verzoek
Op acht maart 1741 schreven Pieter Buyskes, mr Gerrit Buyskes en Cornelis Druyff, als executeurs van de nagelaten goederen van Dirk Cornelisz Glas een brief aan het stadsbestuur.
Bij de uitvoering van het testament bleek dat een gedeelte van het achterhuis staande in de Paktuinstraat op de hoek van het Hartmansteigertje, zeer bouwvallig is en vernieuwd moet worden. Om dat te realiseren kregen de executeurs, na het ingediende verzoek, een strook grond van 10 á 11 voet van een erf of ’wildernis’ van het stadsbestuur aangeboden.
In de nauwkeurig bijgehouden kasboeken vonden we dat op 13 juli 1741 voor de twee nieuw gebouwde huizen een bedrag van ƒ 1362.07.08 (guldens, stuivers en centen) aan Adriaan Dirks is betaald.
Nieuwbouw
Toen in 1789 bleek dat door de zeer slechte staat van het huis geen restauratie meer mogelijk is, werd besloten tot nieuwbouw over te gaan, waarvoor Arnoldus Buyskes, de tweede administrateur, de bouwtekening zal maken. Omdat de financiën in kas niet toereikend waren, en de administrateurs ‘swarighheid maakten’ om het kapitaal aan te spreken, ‘uyt vreese’ dat ook de kleinste huisjes mogelijk gerestaureerd moesten worden, werd besloten om de rente van een lijfrentebrief aan te spreken, en daarnaast oude bouwmaterialen te verkopen. Met de toezegging van een renteloze lening van ƒ 3.000 als ’Liefdadige gift’ van de dames Catharina Cornelia, Maria en Adriana Petronella Verbruggen en de heer Pieter Buyskes, kwam er een bedrag van ƒ 4868.18.08 beschikbaar, en werd besloten tot het stichten van een nieuw gebouw, waarin een herdenkingssteen zal worden geplaatst, met de tekst:
‘Dit Huis in 1712 door Dirk Glas tot een Liefderijk einde geschikt is vernieuwd in 1792.’
De bouw van het huis vond plaats in de periode van juni tot eind december 1792 en was een Enkhuizer aangelegenheid, de werknemers kwamen allemaal uit deze stad. Het terrein dat door sloop vrij kwam, werd voordat met de bouw kon worden begonnen, met 200 sleepwagens puin door werknemers van Ide van Hees met een dagloon van ƒ 1,-, opgehoogd. Metselaarsbaas Hendrik Boendermaker kreeg de opdracht van de administrateurs om het huis te gaan bouwen. Voor de stenen ging hij naar Harlingen, waar bij vier firma’s 32.000 mopstenen, estrikken en kalk (die nog met de oude maat ‘hoed’ 9,712 hl’ werd gemeten) werden besteld, die per schip voor de wal aan de Paktuinen werden afgeleverd.
Met de bouw van het nieuwe huis kon worden begonnen, door Hendrik Boendermaker met Janus Appelman, Volker Compas, Fredrik Schreuder, Cornelis Kwast, Jan Bijl, Gerrit Slok, Jan Hartog, Ferdinand Busker en een jongen, wiens naam niet op de rekening is vermeld.
De aannemers Jan Feickesz Bloemendaal en Daniel Dissel, betrokken hun hout van de Firma Pan en Slijper, dat vakkundig op maat werd gezaagd door de aannemers Toon Fransen, Meindert Hart, Pieter Dirks, Hedde de Ring, Michiel Bevoort, Willem Dirksen, Hendrik Karsten, Dirk Schouw, Arien Kloppenburg en Jacob Schreuder.
Voor het schilderen en het glas zetten waren de werknemers van de weduwe Jan Stant verantwoordelijk.
Het loodgieterwerk werd door Gerbrand Voorn uitgevoerd en het ijzerwerk door Hendrik van der Velden, IJsbrand van den Berg, Pieter Vis en Hendrik van der Linden.
Het steenhouwerbedrijf van de weduwe van Nicolaas Paternott leverde de gevelsteen voor de prijs van ƒ 27.90 met ‘drumpels’ en hoekstenen.
In een prijslijst van bouwmaterialen die bewaard is gebleven, troffen we grote en kleine Enkhuizer dakpannen aan. Of deze ook voor het huis zijn gebruikt, is niet bekend.
Het is héél bijzonder dat de rekeningen van de bouw bewaard zijn gebleven. Thans weten we, na ruim 200 jaar, hoe hoog de bouwkosten van het huis zijn geweest. De bedragen zijn door de administrateurs van het Pieusgesticht op een rij gezet, zoals het toen gebruikelijk was, met guldens, stuivers en centen.
Vrijstelling
De administrateurs dienden op 30 augustus 1792 een verzoek in bij de Gecommitteerde Raden te Hoorn, om vrijstelling van de verponding (belasting) en ‘de ronde maat en grove waren’ (bouwmaterialen) voor het herstel van het huis in de Paktuinen, dat zij uit het oogmerk van de ‘braave Stichter van het Fonds’ hopen te behouden. Het verzoek is goedgekeurd.
De bewoners
Het voorrecht dat vrienden hadden om in de grootste kamer te mogen wonen was door Dirk Cornelisz Glas in zijn testament in 1669 vastgelegd
Van dat recht hebben vanaf 1712 gebruik gemaakt: Jan Cornelisz Helt, Jan Heeres, Dieuwtje Broekvast, Gerbregje Dirks en Dieuwtje Simons Broekvast. Zij moesten daarvoor hun doopbewijs aan de administrateurs laten zien, waaruit moest blijken dat ze aan Dirk Glas geparenteerd waren. Met het overlijden van de laatste bewoonster in 1816 kwam aan dat recht een einde.
Het in 1708 door Dirk Cornelisz Glas vastgestelde bedrag van ƒ 24 voor de vrienden en ƒ 12 dat de bewoonsters jaarlijks kregen uitgereikt, is in de loop der jaren door de administrateurs aangepast. Deze bedragen verschilden per jaar en waren afhankelijk van de onkosten die aan het huis zijn gemaakt. Het hoogste bedrag van ƒ 70 om ƒ 35 voor de bewoonsters werd in 1775 uitgereikt.
Soms was er aan het einde van het jaar nog een klein bedrag beschikbaar voor de bewoonsters, die toen in 1806 een Evangelisch gezangenboek ontvingen, geleverd door de weduwe Michiel Lub, boekverkoopster.
Onderhoud
Ondanks dat de administratie van 1825-1896 ontbreekt, komen we in de rekeningen tegen dat er in 1856 een Haarlemse schoorsteen is geplaatst door Willem Hart. Volgens de rekening die Arend Bijl indiende, had er in 1887 groot onderhoud aan de huizen, plaatsgevonden. De stoep voor het grote huis was na het afbreken en afbikken van de stenen opgemetseld en de stoepbanken opnieuw geplaatst, de waterbak op de binnenplaats schoongemaakt en vanaf de dakgoot een nieuwe zinken pijp naar de bak gemaakt.
In het huisje waar de weduwe Langedijk woonde, werden de stenen in de vloeren na het uitnemen en schoonmaken, opnieuw gelegd, bij de weduwe Dekker wordt de schoorsteen in de kamer vernieuwd en verdwijnen twee kozijnen door ze dicht te metselen, waarna in het midden een nieuw kozijn is uitgehakt en geplaatst.
Voor het voorkomen van lekkage werden de daken van de drie huizen gecontroleerd en eventuele gebroken dakpannen vervangen. Voor al deze werkzaamheden diende Arend Bijl een rekening in van ƒ 72.20.
Financiën
Uit het Snouck van Loosenfonds kreeg men subsidie, maar wanneer dat voor het eerst heeft plaatsgevonden is door het ontbreken van de administratie uit die periode niet bekend.
Vanaf 1896 werd er door de beheerders van het hierboven genoemd fonds jaarlijks een bedrag van ƒ 800 aan de administrateurs overhandigd, dat in 1902 werd opgetrokken tot ƒ 1.000.
De bewoonsters van het ’Hofje van Dirk Glas’ profiteerden van deze subsidie, zij ontvingen nu een maandelijks bedrag van ƒ 15 voor hun onderhoud.
Het beheren van de financiën was een erebaantje. In zijn laatste testament van 1712 liet Dirk Cornelisz Glas vastleggen dat de drie administrateurs voor hun inspanning elk jaar samen een bedrag van ƒ 12 tegemoet konden zien, dat tot 1964 onveranderd bleef.
Konterfeitsels
De portretten van Dirk Cornelisz Glas en zijn vrouw Luytje Leenderts zijn na haar overlijden in het testament van 1708 gelegateerd aan Dieuwtje Broekvast die de schilderijen na haar overlijden aan haar dochters moest overdragen.
De administrateurs van het Hofje van Dirk Glas zijn de volgende eigenaren van de portretten, die, zo blijkt uit een rekening, de schilderijen in 1858 hebben laten schoonmaken door de schilder Simon Kok voor een bedrag van ƒ 6.
In 2012 zijn de portretten na drie eeuwen in bezit gekomen van de Glasstichting.
Bron:
Hoorn, Westfries Archief, Collectie Hofje van Dirk Glas, (aktenummer 0224).