Woordenlijst

Restauratie en behoud

Bij de beschrijving van de projecten wordt veelvuldig gebruik gemaakt van woorden die in de bouwkunde en met name bij historische panden, de bouwkundige handelingen en constructies benoemen. Om de lezers te helpen bij het begrijpen van de tekst zijn hier de belangrijkste termen met hun definitie alfabetisch weer gegeven.


balkkop Het uiteinde van een balk

blokkeel Balkje dat de verbinding vormt tussen de voet van een dakspoor of juk en de muur

bloot eigendom Bloot heeft hier de betekenis van enkel of alleen. Bij bloot eigendom ben je wel eigenaar, maar iemand anders kan of mag er ook gebruik van maken. Een voorbeeld is erfpacht.

bolkozijn Kozijn waarin twee ramen naast elkaar zitten. Het is een afgeleide van een kruiskozijn waarin vier ramen zijn geplaatst.

bolvenster Zie bolkozijn

boogtrommel De ruimte binnen een boog boven een deur of een venster. Vaak is de boogtrommel met afwijkend metselwerk versierd.
borstwering Een muur die tot onder de borst reikt. In oude huizen lopen zijmuren soms door tot boven de zolderbalken. Het stuk boven de zoldervloer heet de borstwering. Zie tekening 1. Het stuk muur onder de muurplaat is de borstwering.


cartouche Extra versierde omlijsting van een opschrift op een gevel, bijvoorbeeld de omlijsting van een jaartal of het woordje anno.

chroniqueurs Kroniekschrijvers

dekbalk Horizontale balk die op de stijlen, de verticale of staande balken van een gebint rust. Zie tekening 2

drieklezoren Baksteen met drie kwart de lengte van de gewone bakteen. Gebruikt om er voor te zorgen dat de stenen ten opzichte van elkaar verspringen. Meestal vanaf de 18de eeuw gebruikt.

economisch eigendom Het gebruiksrecht van een onroerend goed met inbegrip van alle rechten en plichten zonder over het stoffelijke goed (blote eigendom) te beschikken.

fries Horizontale band in een gevel, vaak met gebeeld-
houwde of gemetselde ornamenten.

fronton Driehoekige of ronde bekroning van een gevel. Soms boven een deuringang of van een raam.

fundatiewoning Een woning gebouwd door een stichting met een charitatieve doelstelling.

gebint Het geheel van balken met twee stijlen, de hoekverstijvingen en de horizontale balk. Het begrip wordt ook gebruikt voor een kapconstructie. Zie tekening 2 en 3.

hermen Klassiek beeldje. Vaak een taps toelopend pijler met daarop een buste. Je komt het vaak tegen op betimmeringen, schoorsteenwangen en in tuinen.

inkassing Holte of kas die een metselaar in een muur laat voor een balk of een goede, getande, verbinding met een nog te metselen muur.
interbellum Periode tussen de twee wereldoorlogen.

juk De twee schuingeplaatste stijlen verbonden door een (juk) dekbalk. Ze maken deel uit van een kapconstructie

kinderbalken Kleinere balkjes in het plafond tussen de moer- of trekbalken. De vloerdelen van de verdieping erboven rusten op de moer- en kinderbalken. Zie tekening 3

klezoor Baksteen met een kwart de lengte van de gewone baksteen. Gebruikt om er voor te zorgen dat de stenen ten opzichte van elkaar verspringen. Meestal tot aan de 18de eeuw gebruikt.

korbelen Schuine balk die in ene gebint ene driehoek vormt ter verstijving van de constructie. Zie tekening 3

kraagsteen In de muur gemetselde uitstekende steen om het begin een boog of om een balkuiteinde te dragen.

krommers Kromgegroeide eiken balk, onderdeel van de kapconstructie

moerbalk Balk waar de kinderbalkjes op rusten. Zie tekening 3

onderslagbalk Extra balk waarop de moerbalk rusten, wordt vaak ondersteund door een standvink. Zie tekening 4

onrendabele top Het negatieve verschil van opbrengsten en kosten.

ontlastingsboog Boog in het metselwerk boven een raam of een deur. De ontlastingsboog moet voorkomen dat het volle gewicht van het metselwerk op het kozijn drukt.

oplegging Ondersteuning aan het einde van een balk

osendrop In de middeleeuwen moest er tussen de huizen een smal gangetje overblijven om het hemelwater van het dak af te laten druipen. Ook bij de bestrijding van brand was de osendrop of kattengang belangrijk. Vaak nu nog in het straatbeeld zichtbaar. Een ose is de druiprand van een (rieten) dak.
geparenteerd Familie van

peerkraalprofiel Sleutelstukken (zie tekening 3) werden vaak versierd met houtsnijwerk. Als de hoek een soort kraalmotief kreeg, spreek je van een

peerkraalprofiel. Zie tekening 5
poeren Blokvormig of rond metselwerk in de grond waarop een stijl staat. De poer moet voorkomen dat de stijl wegzakt en dat de stijl direct in de natte grond staat.

raveling Samenstel van balken rond een schoorsteen of een trapgat. In Enkhuizen is de schoorsteenraveling vaak versierd met accoladeachtige ornamenten.

schepenen De schout en de schepenen zijn de bestuurders van een middeleeuwse stad. In België wordt de term nog gebruikt, in Nederland is het woord wethouders in zwang gekomen.

sleutelstuk Onderdeel van de hoekconstructie tussen de stijl en de moerbalk. Zie tekening 3 en 5.

spaarvelden Ondiepe, blinde nis in een muur. Het bespaart baksteen, de muur is op die plek dunner, maar het wordt ook gebruikt als ornament.

spatkrachten De krachten die de neiging hebben de muren uit elkaar te drukken. Het gewicht van een dak oefent spatkrachten uit.

sporenkap Kapconstructie waarbij de dakbedekking op een serie achter elkaar geplaatste sporen rust. De sporen zijn versterkt door hanenbalken. De sporen of schaargbinten worden door flieringen met elkaar verbonden. Zie tekening 6.

standvinken Stijl met schoren, midden in de ruimte als extra ondersteuning van een balk. Zie tekening 4

strokenfundering Fundering, waarbij de hele muur ondersteund wordt en niet alleen een aantal poeren.

tafelplaat Soms worden op de trappen van een trapgevel een natuurstenen plaat gemetseld. Zo’n plaat diende om inwateren te voorkomen maar had ook een decoratieve functie. Het woord dekplaat wordt ook gebruikt.

toppilaster Een pilaster is een plat vierkant zuiltje dat voor een gedeelte uit de muur naar voren komt. In de top van een trapgevel zit vaak zo’n pilaster. Vaak zit onder zo’n toppilaster een engelen- of leeuwenkopje.

vlechtingen Manier van metselen waardoor er middels driehoekige, schuin gemetselde velden een schuine toplijn. Zie tekening 7.

waterslagen Uitstekende rand waardoor water zo snel mogelijk van de gevel wordt geleid. Ook wordt het woord waterlijst gebruikt.

zuiver kwartier (gezaagd) Hout dat op zo’n manier gezaagd is dat de jaarringen dwars op de zaagsnede staan. Kwartier gezaagd hout vervormt het minst als het droogt, het is echter een minder rendabele manier van zagen.

Blokkeel, Muurplaat
Tekening 1 – Blokkeel
Dekbalk
Tekening 2 – Dekbalk
Kinderbalk, Zwanenhals, Korbeel, Moerbalk, Sleutelstuk
Tekening 3 – Kinderbalk
Onderslagbalk, standvink
Tekening 4 – Onderslagbalk
Peerkraal, Sleutelstuk, borst, Korbeel, Muurstijl
Tekening 5 – Peerkraal
Span Spoor, Hanebalk, Korbeel, Standzoon, Blokkeel, Muurplaat, sporenkap
Tekening 6 – Sporenkap
Vlechting
Tekening 7 – Vlechting